Van Blaffert naar Flappaert
Over boekdrukkunst en de mislukking van een administratief experiment in Gouda (1490-1500).
‘An invention that changed the world’, zo werd de uitvinding van de boekdrukkunst gekarakteriseerd. Inderdaad, een auteur en zijn drukker waren hiermee in staat een groot, liefst koopkrachtig publiek te bereiken. Bovendien konden zo geautoriseerde teksten worden gemaakt, zonder afhankelijk te zijn van de kunde of onkunde van een kopiist. De invoering van de boekdrukkunst in de Nederlanden lijkt dan ook vooral een succesverhaal. Na een ogenschijnlijk trage start – de oudste gedateerde incunabel (een met losse letters gedrukt boek) uit de Nederlanden is van 1473 – werden in de periode tot 1501 meer dan 2200 incunabelen gedrukt. Die vormden een bonte verzameling van bijbels, heiligenlevens, kronieken, missalen en geleerde traktaten, geschreven in het Latijn, Nederlands, Duits en Engels. Hoewel de meeste wetenschappelijke aandacht wordt gelegd op literaire, religieuze en geleerde teksten, is dat slechts een deel van het corpus. De boekdrukkunst bleek ook heel geschikt voor officiële stukken die bestemd waren voor een groot publiek: muntordonnanties bepaalden de wisselkoersen, aflaatbrieven regelden de toegang tot de juiste afdeling van het hiernamaals. In de beginjaren werd nog veel geëxperimenteerd met vorm en toepassing van de boekdrukkunst, soms met succes, soms ook met minder succes. Dat laatste was het geval met een unieke titel binnen het corpus van incunabelen uit de Nederlanden: de Goudse blaffert.
Geprente regysters
In 1489 of 1490 bestelde het Goudse stadsbestuur 24 gebonden exemplaren van een register van los- en lijfrenten, de 'Blaffert ende register vanden losrenten ende lijfrenten die de stede vander Goude jaerlicx sculdich is’. Op kosten van de stad werden ze gedrukt door de plaatselijke collatiebroeders, die vanaf het midden van de jaren tachtig op steenworp afstand van het stadhuis een actieve en zo te zien succesvolle drukkerij exploiteerden. Zeven exemplaren van de blaffert zijn overgeleverd in het archief van de stad Gouda (Streekarchief Hollands-Midden, ASG 1046-1052), tot 1867 bevonden zich hier nog vijf andere exemplaren. Van de twaalf overige ontbreekt ieder spoor.
‘Blaffert’ is een term die in de late middeleeuwen vaak gebruikt werd om financiële registers aan te duiden. De term verwijst mogelijk naar de kleur van het papier of van de omslag (het Franse ‘blafard’ betekent vaal of lijkkleurig). Ook de Goudse blaffert is een financieel register. Hij legt getuigenis af van een frequent – al te frequent – fenomeen in de late middeleeuwen: de verkoop van lijf- en losrenten door steden. Een rentekoper betaalde de stad een bepaald bedrag, bijvoorbeeld 25 pond, en kon in ruil daarvoor jaarlijks aanspraak maken op een uitkering, bijvoorbeeld 2 pond – levenslang bij een lijfrente of tot het oorspronkelijke bedrag werd terugbetaald bij een losrente.
De Goudse blaffert is een eenling in het corpus van Nederlandse incunabelen. Zoals is te zien op afbeelding 1, is het register typografisch ingericht om als een invulformulier dienst te doen. In de koptekst is ruimte gelaten om met de hand het jaartal toe te voegen en daar onder zijn de namen van de jaarlijks wisselende tresoriers van Gouda genoteerd. De namen van de rentekopers zijn gedrukt in de linkerkolom. De rechterkolom is opengelaten voor aantekeningen. Dat gaat zo vijftig folio’s door met in het totaal 1143 schuldeisers, geografische geordend naar hun woonplaats. De eerstgenoemde persoon is bijvoorbeeld Jutte uit Gouda, de weduwe van Adriaan Frederikszoon, aan wie de stad jaarlijks in mei twee pond moest uitkeren, in het register van 1490 konden de tresoriers noteren dat dit geld was uitgekeerd aan Frederik Adriaanszoon, vermoedelijk haar zoon.
De blaffert is niet alleen uniek wat betreft de vormgeving, hij heeft ook een andere functie dan de overige incunabelen. Hij was niet gericht op een groot publiek, hongerig naar de pauselijke genade, benieuwd naar de laatste versie van Raoul Lefèvres geschiedenis van Jason, of verlangend naar de geautoriseerde tekst van de Bijbel. Hij was bedoeld om vele jaren als werkinstrument te fungeren binnen de stedelijke administratie van Gouda. De blaffert staat wat dat betreft op een lijn met de vele handgeschreven registers van lijfrenten die we in de andere stadsarchieven aantreffen. Anders gezegd, het beoogde publiek was de tresorier van Gouda, of misschien de klerken van de secretarie.
Lijf- en losrenten
Waarom nam Gouda de stap om de blaffert te laten vervaardigen? Op de achtergrond speelde de economische crisis waarin de gewesten van de Nederlanden raakten in het laatste kwart van de vijftiende eeuw. In een periode vol politieke onrust en oorlog, met een teruglopende economie en een snelle muntontwaarding balanceerden de steden – en ook Gouda – op de rand van een faillissement. Vooral de los- en lijfrenten, overvloedig verkocht in de jaren na 1477, hingen als een molensteen om de nek van de steden. Steeds vaker moesten zij nieuwe renten verkopen om de oude te kunnen uitbetalen. In 1490 was het bedrag dat Gouda jaarlijks moest aflossen opgelopen tot 2696 pond, terwijl de totale inkomsten 2790 pond bedroegen. In dat jaar werd dan ook slechts 500 pond afbetaald, de rest werd als probleem doorgeschoven naar de volgende tresoriers. In deze moeilijke omstandigheden was een zorgvuldige administratie noodzakelijk. Met de productie van de blaffert wilden de tresoriers ongetwijfeld structuur geven aan de sanering van het grootste financiële probleem. Door de toepassing van de boekdrukkunst konden zij een einde te maken aan het eindeloze afschrijven en controleren van namen en bedragen in de handgeschreven registers, met alle risico’s van vergissing en fraude. De blaffert bevatte een geautoriseerde versie van de jaarlijks verschuldigde bedragen anno 1490 en markeerde zo, als het ware in steen gebeiteld, de namen en verschuldigde bedragen.
Mislukte vernieuwing
Vermoedelijk was het idee dat de blaffert 24 jaar lang de basis zou zijn voor de uitbetaling van de Goudse renten. In 1500 stopte het gebruik echter abrupt, terwijl een flinke voorraad blafferts nog ongebruikt in de kast lag. Waarom? Allereerst bleek de ordening per jaar niet handig. Om de achterstand in de afbetaling van een bepaalde rente vast te stellen, moesten de tresoriers de blafferts van alle jaren controleren. Belangrijker is dat de blafferts al snel verouderd raakten en dat de tresoriers in de loop van de jaren negentig een groot aantal mutaties moesten doorvoeren. De rentemarkt bleek dynamischer dan men had verwacht: kopers van losrenten schoven hun rente door naar anderen, kopers van lijfrenten overleden en de stad verkocht weer nieuwe renten om aan de achterstallige betalingen te kunnen voldoen. In 1498 probeerde men tot een inventarisatie te komen. De sporen daarvan vinden we in een van de registers (SAMH ASG 1050, zie afbeelding 2). Het jaar [14]98 is in de koptekst vervangen door een reeks van elf jaren, van 1490 tot 1500. Iets lager is de volgende tekst geschreven:
Loquatur. Nota eerst te stellen die renten van ons genadichs tshertogen domeynen, fo. XXI.
Tusschen beyden V bladen ledich,
Daer na de losrenten van der Goude folio primo.
Tusschen beyden VII bladen ledich.
Daer na de lijfrenten van der Goude.
Tusschen XIIII bladen ledich.
Ende dan voort Dordrecht, Rotterdam ende andere naden regijster.
Het eerste woordje ‘Loquatur’ – hier in afkorting Loz – is veelzeggend. Het betekent zoveel als: ‘Dit moet besproken worden’. De afkorting behoorde tot het standaardrepertoire van de meesters van de Rekenkamer en het is duidelijk dat een professionele accountant van die instelling de blaffert heeft onderzocht. De volgende regels maken duidelijk dat deze weinig op had met de structuur van het register. Het deel van de renten dat nu op folio 21 staat moet als eerste komen, daarna het hoofdstuk waarmee blaffert nu begint, en tussen de verschillende hoofdstukken moeten lege pagina’s worden ingevoegd, zodat allerlei mutaties kunnen worden toegevoegd.
De blaffert kon onmogelijk aan deze vereisten voldoen. De invoeging van extra bladen zou misschien nog wel lukken, maar de veranderingen in de uitbetaalde renten moesten tussen de gedrukte tekst worden gepriegeld. Voor de herordening van de hoofdstukken moest hij zelfs helemaal worden verknipt. Zijn kracht werd zijn zwakte. De eenduidigheid en structuur van de gedrukte tekst impliceerden ook een gebrek aan flexibiliteit. De dynamiek van de rentemarkt werd de blaffert, vervaardigd met de modernst beschikbare technieken, fataal.
De blaffert werd tot 1500 gebruikt en daarna niet meer. Vijf ongebruikte exemplaren werden tot 1867 bewaard in het Goudse archief. Parallel werd een handgeschreven register opgezet dat specifiek was ingericht om de uitbetaling van de renten te inventariseren (SAMH ASG 1025, f. 1, afbeelding 3 en 4; de vermelding van weduwe Jutte is nu te vinden op f. 35r): achter iedere rentebetaler kan de stand van afbetaling per jaar worden ingevuld. Het nieuwe register kreeg de fraaie naam ‘flappaert’ mee. Is dat een paragram, verwijzend naar de tabs die de verschillende hoofdstukken markeren, of is het gewoon een verschrijving?
De boekdrukkunst was, ‘an invention that changed the world’, zij maakte het mogelijk om een gestandaardiseerde tekst met relatief weinig werk beschikbaar te maken voor een groot publiek. Werkte het ook voor het maken van een gestandaardiseerd invulformulier? In sommige gevallen wel, bijvoorbeeld bij de aflaatbrieven een gedrukte tekst al het moeizame schrijfwerk kon vervangen. De boekdrukkunst mag dan de wereld hebben veranderd, niet de Goudse administratie. De Goudse blaffert toont aan dat de boekdrukkunst veel minder geschikt was voor administratieve werkdocumenten, en dat gold zeker in tijden van economische en financiële chaos.
Literatuur:
E. Dijkhof, ‘”Omme de meeste schade metter mynstere te verhuedene”. Lijf- en erfrenten in Gouda’ Skript 7 (1985) 20-29.
J.E.J. Geselschap, ‘De geprente reysters van der stede renten in het archief van Gouda’, Archives et bibliothèques de Belgigue 45 (1974) 623-630.
J. Man, The Gutenberg Revolution. The story of a genius and an invention that changed the world (London 2002).
G. van Thienen, J. Goldfinch, Incunabula printed in the Low Countries. A census (Bibliotheca bibliographica Neerlandica 36) (Nieuwkoop 1999).
J. Zuijderduijn, ‘De laatmiddeleeuwse crisis van de overheidsfinanciën en de financiële revolutie in Holland’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 125 (2010) 3-24.
© Robert Stein and Leiden Medievalists Blog, 2020. Unauthorised use and/or duplication of this material without express and written permission from this site’s author and/or owner is strictly prohibited. Excerpts and links may be used, provided that full and clear credit is given to Robert Stein and Leiden Medievalists Blog with appropriate and specific direction to the original content.