“Veel lelike ontamelike woerden”: Vrouwen en verbale delicten in laatmiddeleeuws Gouda
Schandelijk spreekgedrag kon in de middeleeuwen de openbare orde flink verstoren. Maar op wat voor manieren werd dit gedrag gestraft en waar vond de uitvoering van de straffen plaats?
"Alsoe Matte van Eijck ingeseten heeft tegen Neel Pieter Loycx wijf om dat sij Neel voirsz. lelike ontamelike woerden gegeven heeft die te lelick sijn te scriven, dair voir dat sij mijn heer ende der stede te beteringe doen sal wair ’t men dat van nyemant verdragen en wil soe sel sij geven Neel voirsz. anderhalven rinssche gulden ende sij sel die steen dragen up die Haven openbairlicke of die kerck ter Goude vier rinssche gulden twisken dit ende kerssavont ende die anderhalve rinnsche gulden sel sij oeck betalen twisken dit ende kerssavont naestcomende ende wair dar sake dat Matte voirsz. dier buerluden tot eniger tijt quade onbetamelike woerden gave ende dat [betrugen] mochte soe soude sij ter stont gaen een bedevaert te Romen of drie jair uuter stede te wesen. Actum den 10en dach in november anno ’74."
Op 10 november 1474 moet Matte van Eyck voor het Goudse stadsbestuur verschijnen. Ze heeft Neel, de echtgenote van Pieter Loyck, uitgescholden. Uit het vonnis uit het Criminele vonnisboek van Gouda (1447-1558) worden de exacte uitlatingen van Matte niet duidelijk, enkel dat zij ‘lelike ontmaelike woerden gegeven heeft die te lelick sijn te scriven.’ De straf van de Goudse schepenen is niet mals. Matte moet de heer en stad verbetering beloven en Neel anderhalve Rijns-gulden geven. Hier houdt het niet op. Matte krijgt een keuze: ze moet ofwel de zogeheten strafstenen publiekelijk dragen in een optocht door de stad. De optocht start bij het stadhuis, voert dan naar de haven en weer terug naar het stadhuis. Als alternatieve straf kan Matte kiezen om vier Rijns gulden aan de Sint Jans-kerk te schenken. Spreekt Matte wederom onbetamelijke woorden dan moet zij op bedevaart naar Rome of wordt ze voor drie jaren uit de stad verbannen.
Schimpen en schelden is van alle tijden. In de late middeleeuwen kon de openbare orde flink verstoord worden door schandelijk spreekgedrag. In de middeleeuwen was men zich bewust van de schade die lelijke woorden konden aanrichten. Het Middelnederlandse spreekwoord - “Tong breekt been, al heeft ze er geen” - maakt duidelijk wat voor vernietigende effecten spreekgedrag kon hebben. Geruchten en schandelijk spreekgedrag konden ertoe leiden dat iemands reputatie blijvende schade opliep. Schandelijke woorden en beledigingen verspreidden zich in de steden net zo snel als de pest. Vooral vrouwen stonden erom bekend een flink potje te kunnen schelden. De straf die kwaadsprekende vrouwen te wachten stond was allesbehalve mild. Veel keurboeken, waarin de wet- en regelgeving van een stad was opgenomen, bevatten bepalingen waarin scheldende vrouwen gestraft worden met het dragen van schandstenen in een optocht door de stad. In deze optocht werd de dader vaak begeleid door een muziekinstrument, zoals een trommel.
Een typisch vrouwendelict?
De zaak van Matte geeft ons informatie over de veroordeling en het straffen van vrouwen in de middeleeuwen. Verbale delicten worden door historici doorgaans omschreven als een typisch vrouwendelict. Veel middeleeuwse stadskeuren bevatten bepalingen met straffen voor ’scheldende’ vrouwen, maar niet voor mannen. Het publiekelijk bestraffen van verbale delicten was een manier waarop de stedelijke autoriteiten duidelijk konden maken dat de openbare orde was hersteld. Maar klopt dit beeld van schelden en kwaadspreken als typisch vrouwendelict wel? De vonnissen uit het Criminele vonnisboek van Gouda nuanceren het beeld van verbale delicten als typisch vrouwendelict. Van de 169 verbale delicten werden er 26 door vrouwen gepleegd; de overige 143 delicten werden gepleegd door mannen.
De strafmaat voor man en vrouw lijkt eveneens niet veel te verschillen. In 1497 worden Gijsbert de Kuiper en zijn vrouw Bave veroordeeld voor een scheldpartij. Zij hebben de vrouw van Gerit de Bakker in het openbaar uitgescholden en lastiggevallen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen Bave en Gijsbert, beiden krijgen een bedevaart naar Amersfoort opgelegd en zij moeten Gerit en zijn vrouw om vergiffenis vragen. Hetzelfde lot treft Neel van Dort en Reingen Pietersz, beiden krijgen dezelfde straf opgelegd na een belediging en bedreiging. Claes Jan Ouwejansz en zijn vrouw kregen na een scheldpartij met hun buren ook een boete opgelegd waarbij vermeld werd dat deze voor beide echtelieden gold. Er is echter wel één geval waarin man en vrouw een andere, verschillende straf opgelegd krijgen voor dezelfde overtreding. Het betreft een scheldpartij van Katrijn en haar man Ever Dircxz tegen de weduwe van meester Matheeus. Katrijn moet in het openbaar en in de vierschaar haar spijt betuigen en om vergiffenis vragen en krijgt ook een boete opgelegd. Haar man moet zes zitkussens schenken en de weduwe lof toezwaaien.
Het vonnis van Matte geeft tevens informatie over de manieren waarop het stadsbestuur gebruik maakte van rechtspraak en de ruimte waarin de juridische processen plaatsvonden om de orde in de stad te handhaven. In de late middeleeuwen nam de stedelijke bevolking sterk toe, ook in Gouda. De snelle stijging van het aantal inwoners in de stad maakte het voor het stadsbestuur lastiger om de openbare orde te handhaven. Het stadsbestuur had hier verschillende mogelijkheden voor. Het uitoefenen van rechtspraak en het opleggen van straffen was daar een van. Voor zijn optreden deed het stadsbestuur vaak een beroep op principes als het ‘algemeen belang’. Daarnaast maakte het stadsbestuur ook gebruik van de stedelijke ruimte oftewel de locatie waar rechtsgesproken werd en strafvoltrekkingen plaatsvonden en de inrichting van deze locaties.
Boetedoening als straf
Vanaf de veertiende eeuw nam de juridische aandacht voor schandelijk spreekgedrag in de Lage Landen toe. Juridische commentaren uit de Lage Landen adviseerden rechters om hard op te treden tegen schandelijke woorden, door bijvoorbeeld een verbanning als straf op te leggen. De Vlaamse jurist Filips Wielant (1441-1520) was van mening dat ‘injurien by woorden’ gelijk moest worden gesteld met fysiek geweld en blasfemie. Volgens Wielant konden schandelijke woorden ernstige schade toebrengen aan personen en om die reden moesten dergelijke verbale delicten worden gecontroleerd door de stedelijke autoriteiten en gestraft met eerlijke betering (amende honorable). Het gebruikelijke ritueel bij de eerlijke betering bestond uit het herroepen van woorden, het hardop bekennen van schuld en het publiekelijk smeken om vergiffenis. Deze straf was niet alleen bedoeld om een privéconflict tussen twee partijen te beëindigen, maar dit publieke ritueel was ook bedoeld om de publieke vrede te herstellen. Vetes en twisten tussen partijen en families konden de stedelijke maatschappij destabiliseren voor een lange periode. Deze straf poogde dat te voorkomen. Daarnaast was de publieke straf bedoeld om de autoriteit en macht van het stadsbestuur te bestendigen. De overtreder had publieke wetten overtreden met het verbale delict, die waren opgesteld en afgedwongen door de stedelijke autoriteiten.
In de middeleeuwen was het idee dat verbale delicten het gevolg waren van een ongecontroleerde tong, met een publiekelijke straf en het vragen om vergiffenis werd aangetoond dat de tong weer onder controle was en de openbare orde hersteld. Niet alleen de reputatie van het slachtoffer en de openbare orde waren in gevaar door het uitspreken van zondige woorden, ook het zielenheil van de dader werd in gevaar gebracht. Met het uitspreken van de lelijke woorden zou de ziel van de dader worden bevuild. Om de ziel te zuiveren moest hier een woordelijke actie tegenover worden gezet; een publieke straf met het vragen om vergiffenis, dit was een vorm van openbare biecht.
Het smeken om vergiffenis vormt in het Criminele vonnisboek van Gouda een centraal onderdeel van publieke strafvoltrekkingen. Een Goudse turftelster had in 1499 in het openbaar enkele vooraanstaande vrouwen beledigd. Zij moest de vrouwen voor het ‘gerechte in der stedecamere’ om vergiffenis vragen en op bedevaart naar Amersfoort. Een ander soort boetedoening was het offeren van kaarsen. Het kwam voor dat de veroordeelde verplicht werd, in sommige gevallen als bijkomende straf, om kaarsen of was te offeren. Dit werd vaak aangeduid met ‘een pond was te geven’. Dit is terug te vinden in een in vonnis uit Gouda uit het jaar 1473. Aef Heynric Jansz, de vrouw van de viskoper moest, nadat zij de visvinders ‘qualiken’ toegesproken had, voor Pinksteren ten minste zes missen laten lezen in de kapel op de vismarkt en aan deze kapel vier waskaarsen schenken.
Herstellen van de openbare orde door middel van de juridische ruimte
In de late middeleeuwen verkreeg het stadsbestuur met de opkomst en groeiende autonomie van steden een belangrijke rechtsprekende taak. De rechtsprekende taak van het Goudse stadsbestuur was van groot belang. Deze toonde de effectiviteit in het vestigen en handhaven van de openbare orde. Het stadsbestuur poogde zijn positie te legitimeren door het gebruik en de productie van de stedelijke ruimte. De relatieve openbaarheid van de rechtspraak speelde hierbij een rol. Uit het eerste keurboek van Gouda blijkt dat zittingen in de vierschaar (rechtszaal) openbaar waren. De vierschaar bevond zich in het stadhuis van Gouda. Het stadhuis bevond zich midden op het marktveld en vormde het hart van de stad. Het marktveld was in de veertiende eeuw uitgegroeid tot het centrum van de stad, meerdere prominente inwoners en handelaren vestigden zich aan of in de buurt van het marktveld. Belangrijke publieke gebouwen zoals de Vleeshal en het Wantshuis vestigden zich rondom het marktveld. Het was niet enkel de locatie die de positie van het stadsbestuur weerspiegelde, ook in de vierschaar zelf maakte het stadsbestuur gebruik van de ruimte. Stadsrekeningen van 1516 laten zien dat in dat jaar Claes Goessens een schilderij van het Laatste Oordeel voor in de vierschaar had gemaakt. Dit was thematiek die wel vaker voorkwam in rechtszalen. In 1485 en 1516 werden bij dit schilderij vernissen aangebracht. Dit schilderij diende als boodschap voor de schepenen en beklaagden. Het was een voortdurende herinnering aan welk lot de misdadiger of de onrechtvaardige rechter mocht verwachten.
De ruimte buiten de rechtszaal speelde ook een rol. Rechterlijke uitspraken werden na afloop van een zitting hardop voorgelezen op het marktplein. Maar ook de plek waar strafvoltrekkingen plaatsvonden was van groot belang. In de late middeleeuwen stond er in Gouda tegen de gevel van de vierschaar een houten schavot waar schandstraffen plaatsvonden. Uit het vonnis van Matte van Eyck volgt dat zij een bepaalde route moest volgen, vanaf het middelpunt van de stad (het stadhuis) naar de haven en weer terug. Het dragen van de strafsteen was bedoeld om toeschouwers te laten zien dat verbaal geweld niet werd getolereerd in de publieke stedelijke ruimte. De publieke ceremonie toonde dat de stedelijke autoriteiten de controle over de ruimte hadden teruggenomen door de publieke orde te herstellen. Het kwam vaak voor dat de tocht van de strafsteendragers werd begeleid door een muziekinstrument, zoals een trommel of trompet, om aandacht te trekken. Het opleggen van strafsteendragen als straf komt echter vrijwel niet terug in het vonnisboek van Gouda:, slechts 2 van de 26 veroordeelde vrouwen kregen deze straf opgelegd. De straf die bij zowel mannen als vrouwen het vaakst naar voren komen zijn bedevaarten. Van de vrouwen die voor verbale delicten werden veroordeelde kreeg 30% een bedevaart opgelegd. Hierna volgden boetes en het offeren van kaarsen als meest voorkomende straf.
Slot
Concluderend vormde boetedoening de belangrijkste straf, voor zowel mannen als vrouwen, voor verbale delicten in Gouda. Deze boetedoening kon verschillende vormen aannemen. Strafbedevaarten kwamen het meeste voor, gevolgd door het publieke smeken om vergiffenis en het offeren van kaarsen. Bij de straf stonden verschillende belangen centraal, niet alleen die van het slachtoffer of de openbare orde. Het zielenheil van de dader speelde in het straffen eveneens een belangrijke rol. Het stadsbestuur poogde door de productie en het gebruik van de ruimte zijn positie te legitimeren en aan te tonen dat na de bestraffing de openbare orde was hersteld.
Verder Lezen:
Bronuitgaven
- De oudst-bewaarde stadsrekening van Gouda (1437), Medegedeeld door Dr. J. Heinsius, Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, Deel 25 (1904).
- Doedeijns, C., Crimineel Vonnisboek van Gouda 1447-1558, Streekarchief Midden-Holland, toegangsnr. ac2, inv.nr. 176.
- Rollin Coucuercuque, L.M. en A. Meerkamp van Embden, Rechtsbronnen der stad Gouda (Den Haag 1917).
Literatuur
- Abels, P.H.A.M. , Duizend jaar Gouda een stadsgeschiedenis (Hilversum 2002).
- Abels, Paul Hendrikus Adrianus Maria, e.a. ed. en Historische vereniging die Goude, Geschiedenis van Gouda (Hilversum 2021).
- Bardsley, Sandy, Venomous tongues : speech and gender in late medieval England (Philadelphia 2006).
- Berents, Dick, Het werk van de vos : samenleving en criminaliteit in de late middeleeuwen (Zutphen 1985).
- Bleyerveld, Yvonne, Hoe bedriechlijck dat die vrouwen zijn : vrouwenlisten in de beeldende kunst in de Nederlanden circa 1350-1650 (Leiden 2000).
- Denslagen, Wim, Gouda (Zwolle 2001).
- Haemers, Jelle, ‘Filthy and Indecent Words. Insults, Defamation, and Urban Politics in the Southern Low Countries, 1300-1550’ In: Jan Dumolyn, e.a. ed., The Voices of the People in Late Medieval Europe (Turnhout 2014) 247-267.
- Haemers, Jelle, Andrea Bardyn en Chanelle Delameillieure, Wijvenwereld : vrouwen in de middeleeuwse stad (Antwerpen 2019).
- Haemers, Jelle, en Chanelle Delameillieure, ‘Women and contentious speech in fifteenth century Brabant’, Continuity and change 32 (2017) 323–347.
- Hanawalt, Barbara A. ‘Of Good and Ill Repute’ : gender and social control in medieval England (Oxford 1998).
- Helbers, G.C. ‘De geschiedenis van het gebouw en zijn voorgangers’, Die Goude nr. (1952) 89-122.
- Kleij, N. van, ‘’Ende dat jonckwijff heeft geseit’: De deelname van vrouwen aan criminele rechtspraak in Gouda, ca. 1450-1530’, Historica 39 (2016) 3–7.
- Lecuppre-Desjardin, Elodie, ‘The Space of Punishments: Reflections on the Expression and Perception of Judgment and Punishment in the Cities of the Low Countries in the Late Middle Ages’ in: Marc Boone e.a. ed., The Power of Space in Late Medieval and Early Modern Europe: the cities of Italy, Northern France and the Low Countries (Turnhout 2013) 139–151.
- Lefebvre, H, The Production of Space, (Oxford 1991).
- Müller, Maarten, ‘Misdaad en staf in middeleeuws Gouda: 1300-1539’, Tidinge van die Goude, jaargang 37 (2019) 68-78.
- Musson, Anthony, e.a. ed., Boundaries of the law : geography, gender, and jurisdiction in medieval and early modern Europe (Aldershot 2005).
- Phipps, Teresa, & Deborah Youngs eds., Litigating Women Gender and Justice in Europe, c.1300-c.1800 (London 2022).
- Stretton, Tim, ‘Women, Legal Records, and the Problem of the Lawyer’s Hand’, The Journal of British studies 58 (2019) 684–700.
- Veldhuizen, Martine, De ongetemde tong opvattingen over zondige, onvertogen en misdadige woorden in het Middelnederlands 1300-1550 (Hilversum 2014).
- Wijngaerden, de Lange van C.J., Geschiedenis der heeren en beschrijving der stad van der Goude II (Den Haag 1817).
- Win, Paul de, De schandstraffen in het wereldlijk strafrecht in de Zuidelijke Nederlanden van de Middeleeuwen tot de Franse Tijd bestudeerd in Europees perspectief (Brussel 1991).
© Emma van Gastel and Leiden Medievalists Blog, 2023. Unauthorised use and/or duplication of this material without express and written permission from this site’s author and/or owner is strictly prohibited. Excerpts and links may be used, provided that full and clear credit is given to Emma van Gastel and Leiden Medievalists Blog with appropriate and specific direction to the original content.