‘Wij’ en ‘zij’ in Middelnederlandse ridderepiek.
De verteller van de middeleeuwse Roman van Limborch laat er aanvankelijk geen twijfel over bestaan wie hij tot de ‘onzen’ rekent en wie de ‘ander’ is. Dit overzichtelijke wereldbeeld van ‘wij’ en ‘zij’ raakt behoorlijk ontregeld wanneer de nobele Saraceen Demophon ten tonele verschijnt ….
Vijandige anderen
De veertiende-eeuwse Roman van Heinric en Margriete van Limborch (of in het kort de Roman van Limborch) is geschreven in het Middelnederlands, maar het verhaal speelt zich grotendeels af in streken die ver verwijderd zijn van de Lage Landen. De hoofdpersonen komen regelmatig in conflict met zowel christelijke als niet-christelijke vijanden. De niet-christelijke vijanden worden in de roman aangeduid als ‘heidenen’ of ‘Saracenen’ en zij zijn zeer ruim vertegenwoordigd wanneer Spanje, Armenië of de stad Constantinopel de plaatsen van handeling worden. Bij de gewelddadige confrontaties met de Saraceense strijders begint de verteller bij de aanval van de koning van Damascus het zelfstandig naamwoord de ‘onzen’ te gebruiken:
Die coninc van Damas entie sine
Daden den onsen grote pine
Ende drevense met crachte in de stad.
(Van den Berg 1846-1847, boek V vs. 1479-1481.)
De verteller gebruikte de aanduiding ‘onzen’ niet bij eerdere vijandelijke ontmoetingen wanneer beide partijen christelijk waren. Met de ‘onzen’ verwijst de verteller niet alleen naar de christelijke personages van het verhaal, maar hij impliceert hiermee ook dat hij en zijn toehoorders het verhaal vanuit eenzelfde christelijke identiteit beleven. De Saracenen rekent hij duidelijk niet tot de ‘onzen’ en de verteller noemt hen soms ook de ‘anderen’, zoals blijkt wanneer de Saraceense belegeraars van het christelijke Constantinopel na een dag vol strijd weer terugkeren naar hun tenten in het belegeringskamp:
[…] het wert doncker mede
Doe keerden donse in hare stede
Ende dandre reden ten tenten wert.
(Van den Berg 1846-1847, boek XII vs. 425-427.)
Met Saracenen als de ‘anderen’ vormt de Roman van Limborch geen uitzondering binnen de middeleeuwse ridderepiek. Saracenen hebben in de ridderepiek de twijfelachtige eer om de traditionele vijanden van de West-Europese christenen te zijn. Wanneer Saracenen optreden in verhalen die zich afspelen in de landen rond de Middellandse zee, hebben zij vaak kenmerken van de historische islamitische bewoners aldaar en worden er herinneringen opgeroepen van historische conflicten tussen moslims en christenen in onder andere Spanje ten tijde van Karel de Grote en in het Midden-Oosten waar de kruistochten plaatsvonden.
Deze representaties van de niet-christelijke en niet-Europese ‘ander’ hebben een fictief karakter (Lens 1992). Dat blijkt in de epiek bijvoorbeeld al uit het voortdurend benadrukken van de polytheïstische religie van de Saracenen, terwijl de islam, net als het christendom, eigenlijk monotheïstisch is. Dit wekt de suggestie dat in deze representaties vooral de verschillen tussen christelijk en niet-christelijk, Europees en niet-Europees worden uitvergroot. De bedoeling zou dan zijn om het christelijke Europese standpunt als superieur uit de verf te laten komen, maar de Roman van Limborch laat zien dat de zaken lang niet altijd zo ongenuanceerd lagen.
Wanneer in de Roman van Limborch de Saracenen als vijanden in het Spaanse Aragon verschijnen, zijn het vooral stereotypes die sterk lijken op hun naamgenoten uit de eerder geschreven Karel- en kruistochtepiek: de Saracenen zijn vooral uit op expansie van hun leefgebied, ontmoetingen met christenen verlopen gewelddadig en de ziel van vrijwel iedere verslagen Saraceen gaat zichtbaar en rechtstreeks naar de hel. De verteller is in deze episode uitgesproken negatief over hen en beschrijft ze als ‘vule Sarrasine’.
In andere romanepisodes maakt de verteller ook op andere manieren duidelijk dat deze Saracenen anders zijn de verteller zelf, zijn protagonisten en zijn publiek. Hij past het dan procedé van ‘othering’ toe door de Saracenen af te schilderen als een verzameling volkeren die verschillende groteske, monsterlijke en onbeschaafde kenmerken hebben, incest en kannibalisme niet schuwen en dus ver af staan van de ‘onzen’.
De relatieve ‘andersheid’ van Demophon
Aanvankelijk biedt de verteller met de goede ‘onzen’ en de slechte ‘anderen’ een overzichtelijk wereldbeeld, maar dat verandert wanneer de Saraceen Demophon verschijnt. Demophon is de broer van sultan Karados, onder wiens leiding de stad Constantinopel is belegerd. De verteller laat geen twijfel bestaan over de vijandigheid van deze belegering, maar merkwaardig genoeg laat hij wel zijn bewondering blijken voor deze Saraceense belegeraars en voor Demophon in het bijzonder. Hij introduceert hem als volgt:
Die soudaen hadde enen broeder
Die wetender was ende vele vroeder
Ende starker was dan iemen int lant,
Sine ghelike men niene vant In Asia no in Affrike,
Het was scade sekerlike
Dat hi was een Sarasiin,
Demophon was die name siin.
(Van den Berg 1846-1847, boek VII vs. 37-44.)
De verteller betreurt zijn Saraceense herkomst, maar heeft verder alleen maar waardering voor Demophons beschaafdheid, wijsheid en kracht. Een dergelijke bewonderende beschrijving van een Saraceense vijand komt ook in andere ridderepiek voor, onder andere in de in verschillende volkstalen overgeleverde roman Partonopeus de Blois, het Middelhoogduitse Reinfried von Braunschweig en toch ook in de kruistochtepiek als het Oudfranse Chanson de Jérusalem. Wel is het zo dat de complimenteuze en respectvolle woorden alleen voorbehouden waren aan de Saracenen van hoge afkomst (Edgington 2012). Wellicht kan dit loven van de vijand gezien worden als een middel om de protagonisten nog bewonderenswaardiger te maken, want hoe voortreffelijker de Saraceen is die wordt verslagen, hoe glansrijker het succes voor de held is (Classen 2006).
Toch is er met het personage Demophon meer aan de hand. Met de kwaliteiten die de verteller in de Limborch aan de ‘andere’ Demophon toeschrijft, benadrukt hij meer de overeenkomsten met zijn christelijke tegenstanders dan de verschillen. Hij roemt de beschaafdheid, wijsheid en kracht van Demophon. Deze kwaliteiten heeft Demophon gemeen met zijn tegenstanders Heinriic en Echites die in de roman inmiddels een heldenstatus hebben bereikt. Als later in het verhaal blijkt dat Demophon net zoveel belang hecht aan de ridderlijke waarden trouw en dapperheid als zijn tegenstanders krijgt hij niet alleen waardering van de verteller, maar ook van Heinriic en Echites.
Hierbij wordt duidelijk dat Demophon op gelijke voet staat met hen en zich gedraagt volgens dezelfde hoofse conventies. Blijkbaar kunnen ridders ongeacht hun afkomst elkaar in de strijd naar het leven staan, maar daarbuiten respectvol en amicaal met elkaar omgaan als ‘concullega’s’ en soms zelfs als vrienden. Het is voor Demophon namelijk geen enkel probleem om Heinriic en Echitis te helpen bij hun strijd in Armenië wanneer ze vanwege een wapenstilstand in Constantinopel even niet met elkaar hoeven te vechten.
Kiezen tussen de ‘onzen’ en de ‘anderen’
Zijn gelijkwaardigheid blijkt eens te meer wanneer Demophon bezoek krijgt van Venus, een eer die zij uitsluitend ‘hovessche liede’ bewijst. Venus laat Demophon verliefd worden op de christelijke prinses Esioene. Hierdoor wordt Demophon ondanks alle gelijkenissen met zijn christelijke tegenspelers toch weer geconfronteerd met zijn ‘andersheid’: het andere geloof van Demophon zou een huwelijk met Esioene onmogelijk maken. Om een liefdesrelatie aan te gaan met Esioene en bevriend te blijven met Heinriic en Echites zou hij zijn geloof en zijn trouw aan zijn broer, sultan Karados moeten verloochenen. Demophon ervaart hierdoor dus een dilemma:
Soudic nochtan ghewinnen
Eneghen troest van hare minnen
Soe moestic Mamette laten
Soe moeste mi te rechte haten
Lieticken dore ere maget wille.
(Van den Berg 1846-1847, boek VIII vs. 1653-1656.)
Demophon kan rekenen op de haat van Saraceense zijde wanneer hij zich zou bekeren omwille van zijn liefde voor een christelijk meisje en als gevolg daarvan zou overlopen naar de christelijke strijders. Daarnaast zouden waarschijnlijk zijn christelijke tegenspelers deze acties ook afkeuren, aangezien zij trouw hoger achten dan religie. In dat opzicht hebben de verteller en Demophons directe christelijke tegenspelers een ‘selectief tolerante’ houding jegens hem : ze zijn er wel van overtuigd dat hij het verkeerde geloof heeft, maar waarderen tegelijkertijd juist zijn standvastige trouw in dit geloof (Ailes 2012).
Hoe betrekkelijk de ‘andersheid’ van Demophon ook is in vergelijking met veel andere Saracenen in de Roman van Limborch en hoe vertrouwd hij zich voelt in het ‘ons-kent-ons’-sfeertje van ridders onder elkaar, zijn dilemma tussen liefde en trouw brengt Demophon wel in een niemandsland tussen de Saracenen en de christenen. De verteller weet Demophons positie bijzonder treffend te verwoorden als hij in Armenië de Saraceense reus Polifemus verslaat en zijn christelijke medestrijders de overwinning bezorgt:
Donse hadden bliscep groet
Ende dandre rouwe banderside.
(Van den Berg 1846-1847, boek VIII vs. 1545-1546.)
Het is dan duidelijk dat Demophon in dit geval niet mee rouwt met de ‘anderen’. Ongetwijfeld is hij deelgenoot in de blijdschap van de ‘onzen’ en zagen we al eerder dat de verteller ‘de ridder’ Demophon vanaf het begin al tot de ‘onzen’ rekende, het blijft onduidelijk of de verteller ‘de mens’ Demophon nu ook tot de ‘onzen’ rekent.
Hoe Demophon uiteindelijk dilemma oplost, moet u zelf maar lezen… Laat het volstaan dat de verteller gaandeweg duidelijk maakt dat er een waarde is die nog hoger staat dan trouw of religie en dat is liefde. De liefde die de aanleiding is van zijn dilemma, zal tevens de oplossing zijn. Bovendien zal de liefde het voor de ‘onzen’ én de ‘anderen’ mogelijk maken om Demophon als ‘mens’ te zien.
Verder lezen:
- Ailes, M., ‘Tolerated Otherness: The ‘Unconverted’ Saracen in the Chansons de geste.’ In: S. Lambert en H. Nicholson (red.), Languages of Love and Hate. Conflict, Communication, and Identity in the Medieval Mediterranean. Turnhout, Brepols, 2012, p. 3-20.
- Bergh, L.Ph.C. van den (ed.), Roman van Heinric en Margriete van Limborch, gedicht door Heinric. Leiden, 1846-1847, 2 dln.
- Biesheuvel, I. (vert.), Roman van Heinric en Margriete van Limborch. Amsterdam, Atheneum, 2021.
- Classen, A., ‘Toleration and Tolerance in the Middle Ages? The Good Heathens as Fellow Beings in the World of Reinfried von Braunschweig, Konrad von Würzburg’s Partonopier und Meliur, and Die Heideninne.’ In: Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 61. Amsterdam/New York, Rodopi, 2006, p.183-223.
- Edgington, S.B., ‘“Pagans” and “Others” in the Chanson de Jérusalem.’ In: S. Lambert en H. Nicholson (red.), Languages of Love and Hate. Conflict, Communication, and Identity in the Medieval Mediterranean. Turnhout, Brepols, 2012, p. 37-47.
- Lens, M., ‘De superioriteit van de christelijke ridder. Of waarom Saracenen gedoemd zijn te verliezen.’ In: E. van den Berg en B. Besamusca, De epische wereld. Muiderberg, Couthino, 1992, p. 69-85.
- Schlusemann, R., Schöne Historien. Niederländische Romane im deutschen Spätmittelalter und in der frühen Neuzeit, Berlijn/Boston, De Gruyter, 2016.
© Edwin de Vette and Leiden Medievalists Blog, 2022. Unauthorised use and/or duplication of this material without express and written permission from this site’s author and/or owner is strictly prohibited. Excerpts and links may be used, provided that full and clear credit is given to Edwin de Vette and Leiden Medievalists Blog with appropriate and specific direction to the original content.