leidenmedievalistsblog

Op kruistocht tegen de Turken! ...en te laat aankomen Beleg van Güns (1532)

Op kruistocht tegen de Turken! ...en te laat aankomen

In 1532 vertrok een legertje huurlingen onder leiding van de Duitse Orde vanuit Utrecht richting Wenen ter bestrijding van de Ottomanen. Ze kwamen te laat.

In een eerdere blog post schreef ik over de deelname van twee ridderbroeders van de Utrechtse balije (provincie) van de Duitse Orde aan de zogenoemde Lange Turkenoorlog die in 1593 begon. Al speurend naar meer bronnen over de kruistochtactiviteiten van de Utrechtse ridders in de zestiende eeuw, stuitte ik in de archieven van het Duitse Huis te Utrecht op documenten over de uitzending van een groep landsknechten naar de strijd tegen oprukkende Ottomaanse legertroepen in 1532. In welke context moeten we deze gebeurtenis plaatsen en hoe verliep de expeditie?

Het beleg van Wenen in 1529 volgens een contemporain houtsnijwerk (Wikimedia Commons; Collectie Wien Museum).

De kruistocht van keizer Karel V

De keizerskroning van Karel V in februari 1530 was een reactionaire gebeurtenis. Hij was sinds 1519 al Rooms-koning. Nu blies paus Clemens VII een in onbruik geraakte eeuwenoude traditie, volgens welke de bisschop van Rome de koning tot keizer verhief, nieuw leven in. Gezien het uitgestrekte rijk waarover Karel V regeerde, van Oostenrijk en de Nederlanden tot Aragon, Castilië en de Amerikaanse koloniën, was er alle reden om te vermoeden dat het oude Romeinse Rijk inclusief keizer in een nieuw jasje werd hersteld. De samenwerking tussen Karel V en Clemens VII was daarnaast een herleving van de rolverdeling die tijdens de kruistochten had bestaan: de paus stuurde aan, terwijl het kruistochtleger onder leiding van een machtig wereldlijk vorst stond. Anno 1530 werd Clemens VII met meerdere existentiële bedreigingen geconfronteerd. Het protestantisme won vooral in Noord-Europa aan populariteit, terwijl de islamitische Ottomanen vanuit het Zuidoosten al geruime tijd aan hun territoriale expansie werkten. Sultan Suleiman boekte in 1526 een grote overwinning in Hongarije. Kort daarna kondigde de paus een “algehele kruistocht” aan. Deze kwam echter niet van de grond. Ondertussen belegden de Ottomanen in 1529 zelfs Wenen. Hoewel de aanval werd afgeslagen, zat de schrik er in Europa goed in. Karel V en Clemens VII vonden elkaar in de strijd tegen hun gezamenlijke vijand. Tijdens zijn keizerskroning beloofde Karel op kruistocht te gaan.

Dat de voorbereidingen voor deze aanstaande kruistocht niet aan de Nederlanden voorbijgingen, blijkt uit een bewaard gebleven oorkonde van 5 april 1531 voor het Sint-Elisabethklooster te Rugge bij Brielle. Zowel de zestien kanunniken als twintig lekebroeders kregen vanwege hun ruime donatie aan de Sancte Cruciate contra Turchos een volledig aflaat, die speciaal voor dit doel door de paus was ingesteld. Ze ontvingen de aflaat uit handen van Jan II Carondolet, die zich daarbij identificeerde als bisschop van Palermo en dus zijn kerkelijk ambt benadrukte. In het dagelijks leven was hij echter vooral werkzaam als interim stadhouder in de Nederlanden namens Karel V. Zo krijgen we een mooi inkijkje in de wijze waarop de kruistocht werd voorbereid.

Het Sint-Elisabethklooster te Rugge op de kaart van Brielle in 1558 door Jacob van Deventer (Collectie Nationaal Archief).

Een brief voor de landcommandeur

Karel V lijkt de kruistocht vooral te hebben willen gebruiken voor de bestendiging van zijn macht in het Middellandse Zeegebied. Op 23 maart 1530, ruim een maand na zijn kruisopname, schonk hij Malta aan de Johannieters. Zij waren in 1522 door de Ottomanen van Rhodos verjaagd. De ridderorde kon het eiland goed gebruiken als springplank en verplegingsstation tijdens de kruistochtexpeditie naar Tunis die plaatsvond in 1535. De Duitse Orde, naast de Johannieters de andere grote geestelijke ridderorde, speelde op dit toneel geen hoofdrol. Sinds de vroege veertiende eeuw was het werkterrein verlegd naar Noordoost Europa en in 1525 werd de orde verzwakt door de overstap van de hoogmeester naar het Lutheranisme. Wellicht waren de broeders derhalve aan de zijlijn blijven staan als ze niet in allerijl de strijd in werden getrokken toen de Ottomaanse sultan Wenen opnieuw bedreigde nog voordat de kruisvaarders van Karel V in actie konden komen.

In het voorjaar van 1532 ontving Wouter van Amstel van Mijnden, landcommandeur van de Duitse Orde in de balije Utrecht, een brief van Walther von Cronberg, die op dat moment als Duitsmeester, en sinds de bekering van de hoogmeester “administrator van het hoogmeesterambt”, de hoogste positie in de orde bekleedde. Onder vermelding van de “Turkenkrijg” van de keizer, vroeg hij om bijstand in de vorm van geld en vooral cavalerie en infanterie. Het ging hier echter niet om de kruistocht zoals de paus en de keizer die hadden gepland; dit was een dringende roep om militaire versterking tegen een Ottomaans offensief. In april 1532 had de sultan zijn troepen opnieuw richting Wenen gestuurd. De landcommandeur liet de Duitstalige hulpbrief met instructies door zijn broer Jacob vertalen. In een bijgaande aantekening werd het document samengevat met de woorden: “daer staet in wat het gescilderde manneken beduit”. Klaarblijkelijk stuurde Von Cronberg een poppetje of tekening daarvan met de brief mee. Uit de bijgaande tekst kunnen we opmaken dat dit mannetje niet enkel gekleurde kledij droeg, maar ook blinkende helmen en spiesen. Deze piekeniers moesten worden vergezeld door enkele broeders in ordekledij, paarden en een wagen. Op de aanstaande 15 augustus 1532 moesten ze in Wenen zijn om gemonsterd te worden.

Reenactment met piekeniers in Bourtange.

Een legertje huurlingen

Dit was geen oproep die een landcommandeur van een katholieke ridderorde kon weigeren. Onder hoge tijdsdruk stelde hij een groep strijders samen. Op 19 juli werden Job van der Does en Jacob van Zuylen van Nijevelt formeel als aanvoerders van 28 landsknechten namens de balije van Utrecht aangesteld. De huurlingen waren toen reeds gevonden, want op dezelfde dag werd een namenlijst van het legertje met ieders soldij opgesteld. Bij negen namen staat de toevoeging “van Utrecht”, waardoor we de indruk krijgen dat er vooral dicht bij het Duitse Huis was gezocht. De herkomst, maar niet noodzakelijk de woonplaats, van “tkindt van Amsterdam” en “Pluchoen van Zutphenne” laat zich eveneens raden. Ook ene “Gijs die bastaert van Zuijlen” ging mee. Job en Jacob werden elk ondersteund “mijt eenen jongen”. Zij moesten allen een eed afleggen door te zweren zich aan een aantal beloften te houden, waaronder trouw aan de leiding. Ook mochten ze “den goeden luijden tusschen wegens [onderweg] nijet beroven noch den horen nemen”. Op dezelfde dag verstuurde de landcommandeur een reeks brieven aan betrokken partijen, waarin hij zijn ondernomen acties toelichtte. Uiteraard bracht hij de Duitsmeester op de hoogte van zijn gehoorzame en kordate beantwoording van de oproep. Ook zijn zwager en luitenant van de heer van Nassau berichtte hij over zijn rol in de bestrijding van misdaden die “den Turck” tegen “het crijsten gelove” beging. Deze man heette ironisch genoeg Lubbert Turck. Lubbert ondersteunde de reis van Job van der Does evenwel met een flinke geldsom van honderd gouden kronen.

Gedeelte van de namenlijst van het huurlingenlegertje (bron: ARDOU inv.nr. 136.3).

Haastige spoed

Aangezien het huurlingenlegertje van circa dertig man op 15 augustus in Wenen moest zijn, zal het vertrek vrijwel direct na het afwikkelen van bovenstaand papierwerk hebben plaatsgevonden. Aanvoerders Job en Jacob lieten de landcommandeur op 10 augustus per brief weten dat ze in Neurenberg waren aangekomen. Ene Dirck Kneijtinck ontbrak en “tkint van Amsterdam” was in het land van Kleef omgekeerd, omdat hij een “zwanckber vrou” had. Daar stond tegenover dat de commandeur van Maastricht, behorend bij de balije Biesen, zich ter hoogte van Mergentheim bij het gezelschap had gevoegd. In deze Zuid-Duitse stad zetelde de Duitsmeester, die ze na inspectie direct samen met een regiment van het keizerlijke leger doorstuurde richting Wenen. Karel V was dus het initiatief ontnomen en liep nu met zijn troepen achter de feiten aan. Het moet inmiddels duidelijk zijn geweest dat ze onmogelijk op de afgesproken tijd aan konden komen. De brief was dan ook “ghescreven mitter haest”.

Kopergravure van de slag bij Güns in augustus 1532 (Wikimedia Commons).

Te laat!

Ondertussen kwamen de Ottomanen steeds dichterbij. Vanaf 5 augustus belegerden ze de stad Güns (Kőszeg in het Hongaars), dat tegenwoordig gelegen is aan de Hongaarse kant van de grens met Oostenrijk. Dit mondde uit in een langdurend beleg. Eind augustus bliezen de Ottomanen de aftocht. De grote vraag is natuurlijk of Job, Jacob en hun voetknechten deel hebben genomen aan deze beslissende confrontatie. Er is een (onderstaand) fragment met aantekeningen over uitgaven van Jacob uit omstreeks september bewaard gebleven, maar het vereist tijdrovend puzzelwerk om uit de cursief geschreven notities de benodigde datums en geografische locaties te ontcijferen. We zien onder andere de datum 14 september, dus ná het beleg. Wie deze “smoking Güns” wil ontrafelen, is hierbij uitgenodigd om dat te doen en de bevindingen naar de auteur te mailen. Via een andere route komen we echter ook tot een sterk vermoeden. Volgens tijdgenoot en historicus Paolo Giovio verscheen in september het keizerlijk leger aan het front. Toen was de strijd al gestreden. Karel V kon zijn zaken hergroeperen en in 1535 alsnog op kruistocht gaan. Omdat het Utrechtse huurlegertje zich bij een keizerlijk regiment had aangesloten, kunnen we concluderen dat men waarschijnlijk onverrichter zake huiswaarts is gekeerd. Op 22 oktober 1532 schreef de Duitsmeester in een brief aan de Utrechtse landcommandeur dat de landsknechten zich op de terugweg bij hem hadden gemeld. Vanwege financiële nood vroeg hij opnieuw om geld. In Utrecht kan dit als een teleurstellende anticlimax zijn ervaren. Misschien was men vooral blij dat iedereen het er ongeschonden vanaf had gebracht. In ieder geval was het een dure operatie geweest die niks had opgeleverd. Dat zal de wil om nog eens aan een dergelijke defensieve missie deel te nemen niet hebben bevorderd. Het hart van Europa werd bedreigd, maar de Nederlanden lagen daar simpelweg te ver vandaan om op tijd aan te komen.

Aantekeningen van Jacob van Zuylen van Nijevelt (Bron: ARDOU inv.nr. 136.3).

Gebruikte bronnen en literatuur:

-P.J.C.G van Hinsbergen, Inventaris van het Archief van de Ridderlijke Duitsche Orde, balije van Utrecht 1200-1811 (ARDOU) (Utrecht 1982) inv.nrs. 16, 136.

-G. Parker, Emperor: A new life of Charles V (Padstow 2019).

-J. Riley-Smith, What where the crusades? (4e druk; San Fransisco, Basingstoke en New York 2009).

© Jerem van Duijl and Leiden Medievalists Blog, 2019. Unauthorised use and/or duplication of this material without express and written permission from this site’s author and/or owner is strictly prohibited. Excerpts and links may be used, provided that full and clear credit is given to Jerem van Duijl and Leiden Medievalists Blog with appropriate and specific direction to the original content.